Twee weken lang heb ik keihard aan een boekje gewerkt. Ploeteren, wroeten, prutsen, wringen en schaven. Mezelf compleet wegcijferen. Het middagmaal overslaan, geen tijdsbesef hebben, het huishouden verwaarlozen. Intens genieten. Als ik in een schrijfroes zit, dan besef ik nauwelijks wat er rond mij gebeurt. Ik ben een slechte gesprekspartner, mijn gedachten dwalen af, ik luister naar de stem in mijn hoofd. Een stem die zegt hoe ik mijn verhaal sterker kan maken. Ik word naar mijn bureau gezogen. Het toetsenbord ratelt onophoudelijk en de koffie is koud. Er wordt getwijfeld, gezucht, geschrapt en gecorrigeerd. Dan is er, eindelijk, euforie. Omdat mijn cirkel rond is en niet vierkant. Een fles wijn wordt ontkurkt, vrolijke muziek knalt door de boxen en in uitzonderlijke gevallen spring ik zelfs op tafel. Het is een moment van geluk. Buitensporig geluk. Zo snel dat het geluk gekomen is, zo snel verdwijnt het weer. Ik zie ze al staan, in de verte. Die hoge muur waar ik weer over moet.