Dat ik enkele jaren geleden een andere kant op fietste. Het pad tussen velden verkoos boven de geasfalteerde weg. Dat mijn stuur soms nog opschrikt van de putten die verscholen liggen. En dat het vooral een kwestie is van snel reageren. Of alleszins niet te laag met je kin tegen het stuur te hangen. En, ja. Er hebben mij mensen verwittigd. Voor de man met lange jas die op schemeravonden uit de struiken springt. Ik heb niet geluisterd. Want ik hou van de route waar koeien hun kont naar voorbijgangers draaien en schaamteloos doen wat ze moeten doen. Daar waar de zon traag ondergaat, de wind groeven in mijn gezicht trekt en kruisende mensen naar elkaar wuiven. Ik wil hier fietsen. Omdat ik luid en vals wil zingen als ik daar zin in heb. Of met beide handen pluisjes uit de lucht wil plukken. Omdat ik niet anders kan dan die weg afleggen. Omdat ze mij hopeloos gelukkig maakt. En, ja. Ze hebben mij verwittigd. En, ja. Ik heb niet willen luisteren. En, ja. Hij dook op. Vanuit de schaduw. Ik moest hard remmen, durfde bijna niet op te kijken, maar deed het toch. Hij hijgde niet. Zijn ogen waren zacht. Hij zag er ook veel jonger uit dan ik me had voorgesteld. Zijn jas dichtgeknoopt. En of ik hem even wou helpen omdat er iets tussen zijn ketting was gedraaid.