Leren lezen. Ongetwijfeld het vak dat ik het meest gepassioneerd doorgeef aan alle zesjarigen die zo nu en dan onder mijn vleugels belanden. Het gaat aan een razend tempo vooruit. We zijn eind september en nu al beheersen de meeste kinderen minstens acht letters. Met de letters vormen ze woorden en van die woorden maken ze zinnen. Het kietelt, het jeukt en de enige remedie is: nog meer lezen.
Sinds ze de p van pen leerden, is er heel wat veranderd. De kinderen ontdekten dat niet alleen de beer in het verhaaltje een schrijver is, maar ook hun deeltijdse co-juf. Sommigen wilden bewijzen, dus bracht ik boekjes mee en las ik voor. Anderen dachten dat ik een verhaal maakte alleen al door ‘flink gewerkt’ in hun schrift te noteren. Iedereen is overtuigd: de juf is schrijver. Het doet wat met lezen. Het doet wat met de juf en het doet wat met de schrijver. Want bij élk boek dat ze in hun handen hebben, volgt steevast de vraag: ‘Heb jij dit geschreven, juf?’
Sinds ze de p van pen leerden, is er heel wat veranderd. De kinderen ontdekten dat niet alleen de beer in het verhaaltje een schrijver is, maar ook hun deeltijdse co-juf. Sommigen wilden bewijzen, dus bracht ik boekjes mee en las ik voor. Anderen dachten dat ik een verhaal maakte alleen al door ‘flink gewerkt’ in hun schrift te noteren. Iedereen is overtuigd: de juf is schrijver. Het doet wat met lezen. Het doet wat met de juf en het doet wat met de schrijver. Want bij élk boek dat ze in hun handen hebben, volgt steevast de vraag: ‘Heb jij dit geschreven, juf?’