Tien jaar lang woonden we in een huis dat omarmd werd door twee andere huizen. De trap was er erg steil, het koertje te klein en de muren waren er flinterdun. Toen onze buren kinderen kregen, groeiden we met hen mee. We hoorden ze ziek zijn, getroost worden, kampen bouwen, luidop lezen … Ook onze vriendschap stond er als een huis. Vaak ging het zo: ‘Eten we morgen samen?’ Dan verhuisden de potten en pannen, werd de tafel feestelijk gedekt en duurden de gesprekken tot in de diepe nacht. Toen zij en wij enkele jaren geleden een nieuwe stek vonden, wisten we dat we elkaar ook vanop afstand zouden blijven omarmen. Het berichtje ‘Eten we morgen samen?’ wordt nog meermaals gestuurd. En ook in coronatijd geven we onze gekke gewoontes niet op …